donderdag 31 januari 2013


GEBED

Veel supporters van FC Den Bosch maken juist een mooi gebaar deze week door gezamenlijk de St. Janskathedraal schoon te maken, zo laat burgemeester Rombouts van de stad van Zoete Lieve Gerritje in zijn brief aan Jozy Altidore weten. Dat zal bij de religieuze spits van AZ - hij is nog altijd aan het bidden voor de gastjes met hun oerwoudgeluiden - ongetwijfeld in goede aarde vallen. Drie keer op rij is de hoofdstad van Noord Brabant al uitgeroepen tot meest gastvrije stad van het land, dat wil de burgervader ook nog wel kwijt in zijn schrijven en hij zal Jozy laten zien waarom, als hij op zijn uitnodiging ingaat. Maar wat zal hij met die aapjes beginnen, zijn gastvrije stad is de wereld overgegaan, OE, OE, OE uitkramend, mOEilijk verhaal. Als hij ze te pakken krijgt kan hij ze misschien voor een jaar of wat tentoonstellen in het OEteldonks Gemintemuzejum, hij kan de analfabeetjes de Hinthamerstraat laten aanvegen. Met een tandenborstel. Hij kan ze Dommel en Dieze laten uitbaggeren. Met een theelepel. De burgemeester weet het niet. Hij bidt, als Jozy, in een glanzend schone St. Janskathedraal. Een gebed zonder einde.     


woensdag 30 januari 2013


JAN DE WIND

Net nu ik me afvraag wat er van hem geworden zal zijn waait de kindertekening voor mijn gezicht. Hier is hij dan, met zijn ronde hoofd en zijn bolle wangen. Foei, Jan de Wind, wat blaas jij hard, over het land en door de stad  is het begin van een oud versje en daar is De eik en het riet, een fabel van La Fontaine, de eik die neerkijkt op het riet, maar het riet buigt voor de wind en de eik bezwijkt….Ach, vandaag houdt Jan de Wind zich nog in. Mijn gedachten gaan terug naar de weggewaaide poststukken van weleer; naar het kaartje op het ijs, de brief in de sloot en naar de adreswijziging die het luchtruim koos boven Parkwijk. “Houdt de brief!”, gilde de vrouw met de schort voor. Met vijf vrouwen holde ik achter het poststuk aan dat naar beneden kwam maar steeds weer opwaaide om uiteindelijk te stranden in een modderplas. Drieëntwintig jaar geleden, van een donderdag op een vrijdag in januari, was het windkracht tien! Mijn toenmalige werkgever in Amersfoort bracht me ’s avonds thuis - er reden geen treinen - en pikte me de volgende dag weer op. De telefoon op de zaak stond roodgloeiend, de halve stad had glasschade. Mijn collega’s en ik hebben die vrijdag geen bus verf en geen rol behang verkocht maar glas gesneden in alle soorten en maten. Dat was de Jan de Wind van toen. Foei.  

dinsdag 29 januari 2013


HUPPELEN

Je kunt niet zeggen: Beatrix gaat met prepensioen. Mogelijk heeft Elisabeth zich er min of meer zo over uitgelaten, onder een kopje thee, schamper misschien, tegen Philip of de butler - 'sooner or later it has to happen but she’s still a girl!' - maar ieder ander zal haar besluit om terug te treden als koningin en weer prinses te worden zeker niet te vroeg vinden en het haar van harte gunnen. Ze zal meer tijd krijgen voor familie en vrienden, te paard de bossen rond Drakensteyn onveilig kunnen maken. Haar hart zal sprongetjes maken bij de gedachte alleen al dat ze zich straks meer met de beeldhouwkunst kan gaan bezighouden. Haar handen zullen jeuken om werk te kunnen gaan maken van die kop van Juan Carlos of het toegetakeld hoofd van diens chauffeur, aan de tronie van Poetin wil ze misschien beginnen, ze zal hem tijdens zijn komende bezoek nog eens goed bestuderen, de burgemeester van Deventer staat nog op het programma, de voorzitter van de Oranjevereniging van Woudrichem, de sultan van Brunei. Nee, Beatrix zal zich niet vervelen maar harder werken dan ooit en misschien - voorzichtig want die knie - weer huppelen als toen.        

maandag 28 januari 2013


SPOREN

Zaterdag zesentwintig januari. De laatste sneeuw voorlopig. Heimwee op voorhand, het gevoel van de laatste vakantiedag. Wat is blijvend. Zelfs de koningin is dat niet. Ik blijf de hele middag in de sneeuw, loop naar de Rode Doos en de gele brug en begeef me op terrein waar het nu nog spannend is, want nog niet bebouwd. De sporen van grondmachines op de besneeuwde klei brengen me in extase; dit is het werk van de andere winterschilder, een moderne Avercamp. In de laatste bocht van het laatste snippertje Hoge Weide, bij de kunstenaars aan de rand van Parkwijk, kom ik bij oude bekenden. Ze staan vaal en kapot achter de boerderij van vroeger; de oranje kuipstoeltjes van Dennis Adams. Van 2002 tot 2005 stonden ze her en der verspreid in de eerst voltooide wijken van Leidsche Rijn; Langerak en Parkwijk. De kunstenaar was benieuwd waarop de nieuwe bewoners van toen zich zouden richten; op de nieuwe gemeenschap, als supporters van elkaar, of op de oude Utrechtse binnenstad waar de kuipstoeltjes – modellen van de oorspronkelijke stoelen van de F-sidetribune in Nieuw Galgenwaard – naar toegekeerd stonden. Denkend aan het sympathieke kunstproject van toen snuif ik de sneeuwlucht op en kijk ik naar de sporen die ik achterlaat. Morgen is er niets meer van te zien.        

 

zaterdag 26 januari 2013


ACH JA

“U kan hier niet verder” zegt de verkeersregelaar. Nee, hij heeft het niet tegen mij “U bent fotograaf”. We staan tegenover het muziekcentrum in aanbouw, hij heeft een natte neus. "Ach ja, het is zoals het is". Fris. Zijn collega staat om de hoek bij de stoplichten in het zonnetje. “Maar hij kan daar niet weg en ik wel. Hij is vorig jaar nog in elkaar geslagen, in Hellevoetsluis. Ach ja, die dingen gebeuren nu eenmaal. Wij met onze oranje hesjes hebben het altijd gedaan. Het komt door de computers, die agressiviteit bij de mensen. Die dingen doen het niet en daar schieten mensen van in de stress”. Natuurlijk, zo had ik het nog niet bekeken, het is die kapotte rommel. “Kijk”zegt hij, “zie je die luitjes daar oversteken? Die mogen dat helemaal niet, er staat een bord en toch steken ze over”.  Hij zegt er niets van, het is niet zijn terrein, hij gaat over deze hoek. Iemand stapt over het roodwitte lint en zegt dat hij hier werkt. “Dat weet ik toch” antwoordt de verkeersregelaar. Hij vindt het wel wat hebben, het nieuwe muziekcentrum. "Ach ja".
Maar het valt niet mee voor ,,de fotograaf” om er een behoorlijk plaatje van te schieten. Ik mis een groothoek.
Hoe zal de vlag er trouwens aan de binnenkant van het gebouw bij hangen. Geroezemoes. Is het al klaar?! Wat een volk! Matinée musicale. Het Metropole Orkest speelt Neruda, Alison Balsom trompet. Daar komt de dirigent! Hij heeft een oranje hesje aan..... Hij werpt een blik op zijn partituur van bordjes, hekjes en roodwitte lintjes.


donderdag 24 januari 2013


TOETJE

Hij had de pensioengerechtigde leeftijd bereikt en begon aan het toetje van zijn leven, zo zei hij. We hebben er champagne op gedronken, de hele nacht door. (Oude) bekenden zijn of gaan met pensioen of met prepensioen, zoals ik. We komen elkaar tegen op het winkelcentrum of ergens onderweg op een wandeling. Hoe oud ben je nou? Drieënzestig en jij? Een half jaar geleden werd er aan me gevraagd: hoe lang moet je nog. Dat vragen ze niet meer. Er staat “gepensioneerd” op mijn voorhoofd. Ze vragen nu of alles het nog doet. Nog wel, zeg ik dan en zoek me daarbij een ongeluk naar een tafel om het af te kunnen kloppen maar vindt die maar eens op de Meernbrug. Het was even zoeken naar het juiste bestek maar nu ik het in handen heb begint míjn toetje goed te smaken. Ik denk dat ik het aankan. Ik sta op met Torelli en Vivaldi en geloof het of niet, dat is toch andere muziek dan “je mot vandaag de G lopen” en ik ga naar bed met Haydn en Hummel, wie had dat gedacht, mijn wereld wordt groter. Pas maar op dat je niet verdwaalt, zegt een verkeersregelaar bij het muziekcentrum in aanbouw.

woensdag 23 januari 2013

                                         
             Ik heb het gehad, een kruis erover. Geen woord meer over de Dijk, voorlopig.
             Morgen ga ik naar de stad. Iets nieuws halen.

dinsdag 22 januari 2013


MET DE BAL BALLEN


Piet,de shagvriend, Adrie, Henk, Hans die op een middag uit school eens in een kuil met brandnetels werd gegooid, Karel, Kees, nog een Piet, Marcel, Theo, Joost, Jan, Gerard, Leo, Wim….. De Dijk had een grote inbreng binnen de vv De Meern. Als we onszelf, de aanstormende jeugd, bij de genoemde namen optellen komen we bijna tot twee eerste elftallen bestaande uit louter Dijklopers. Voorlopig voetbalden we, twee tegen twee of drie tegen drie, eerst nog op het asfalt tussen jassen, truien en een lantaarnpaal. Later trokken we naar de Hoge Weide, naar de speelweide. Talloze partijtjes hebben we gespeeld, waarbij er in al die jaren maar één ruitje aan diggelen ging; het exemplaar linksboven in de voorgevel van het huisje van Smienk. Simon mikte op een onzichtbare kruising van paal en lat maar zag tot zijn grote schrik de bal aan de andere kant van het glas in de overgordijnen belanden. Heibel is er niet om geweest, bij Smienk hadden ze ook vijf kinderen, en het incidentje werd dus sportief opgevat. Voetballen deden we vroeger op straat, op de Dijk en natuurlijk hoorde daar ook ballen in sloten en voortuinen bij. Een enkele keer was men ons zat en kregen we een bal niet terug of niet eerder dan de volgende dag. Zelfs buurman Broekhuizen deed op zekere dag
een poging ons speeltje te onderscheppen en dreigde daarbij, toen het hem duidelijk werd dat hij daar niet in zou slagen en wij in zijn tuintje stonden te jongleren, uit zijn vel te springen. “Leg niet met die bal te balle” bracht hij buiten zinnen uit. Wat waren we ook bloedzuigers soms. Wanneer we naar de speelweide trokken had de buurt tenminste geen last van ons. De speelweide was van volkstuinvereniging Hoge Weide en bedoeld voor kinderen van ouders met een tuintje en een tuinhuisje, voor mensen uit de stad. Een kant van het terrein, ten zuiden van het pad dat naar de tuintjes leidde, was ingericht met schommels, een zandbak en wat kleine speeltoestellen en aan de andere kant van het pad lag het veld. Met de speelweide was het als met de Put van Kraal; we werden gedoogd, weggestuurd na een onbeduidende ruzie en wéér gedoogd en vervolgens van harte welkom geheten toen men er ijs ging verkopen en er zelfs een kantine verrees….Toch ging er niets boven “met de bal ballen” op de Dijk wat mij betreft, daar waar het speeltuig grillig kon opspringen op afgebrokkeld asfalt, capriolen kon maken op een kaal gelopen ongelijke berm, de Dijk waarop iedere vliegende keep zich bont en blauw viel om doelpunten te voorkomen en spitsen met scherp schoten.        

zaterdag 19 januari 2013


                 Woensdag 16 januari. De stilte wint het ook vandaag weer van 
                 het lawaai. Aan de Strijkviertelplas laat iemand zijn buizerd uit.




donderdag 17 januari 2013


KOEIEN VERKAMPEN

 
Theo en ik hadden in een zelfde nacht dezelfde droom beleefd. Een varken had zich verschanst in de rechtse bedstee, en kwam de kamer in zoals John Wayne een saloon  binnen kon vallen. Even snel en onverwacht was het varken weg en de droom als een zeepbel uiteengespat. Curieus, en zo was het ook met de droom van de koe in onze voortuin. Het rund vertrapte afrikaantjes en goudsbloemen en ging met zijn kont tegen het raam staan. Aan de bovenkant van zijn staart zat opgedroogde stront. Even bestond de vrees voor een achteruit inparkeren van het dier maar zover kwam het niet. Mogelijk was het verkampen van het vee van de buurman de voedingsbodem voor deze laatste droom. Wie er allemaal getuige van zijn geweest weten we niet meer maar op een dag in juli was het de hoogste tijd om de koeien van het weiland naast de sorteerhal van Goes te halen om ze naar het grasland dat dichter bij huis lag over te brengen. Pa was erbij, de buurman vanzelfsprekend en ik moest de eerste dam van de boomgaard van Goes bemannen, de enige dam zonder hek. “Koes, koes” riep Broekhuizen en de kudde, zo’n tien tot twaalf koeien kwam op hem afgerend en werd rustig en met beleid de Dijk opgestuurd. Tot zover ging alles goed. De beesten passeerden de dam zonder problemen maar net toen ik mijn plaats wilde verlaten kwam de laatste koe mijn kant op en er was geen houden meer aan. Wild en in de war liep ze langs me heen de boomgaard in. Als ze de appel - en  pruimenbomen maar met rust zou laten en de goeie kant op zou blijven lopen was er een kans dat ze bij de volgende dam de boomgaard zou  kunnen verlaten om zich weer bij de familie te voegen. Maar dan moest eerst dat hek open! De buurman liep in paniek het beest achterna en ik huppelde schuldbewust achter hem aan. De koe raakte in haar verwarring hier en daar takken van de tengere pruimenbomen en vond toen de fruitkweker op haar weg. Meneer Goes was woedend en riep tegen de buurman dat hij hem zou verzuipen en als zijn vrouw dat hem niet tot twee keer toe gillend had afgeraden was dat misschien wel gebeurd. De fruitkweker gooide nijdig het hek open en wij konden natrillend van angst onze weg vervolgen. Pa had ,,zijn” koeien inmiddels het andere weiland in gekregen en stond ons onwetend van ons avontuur en genietend van zijn sigaar, op te wachten.                     

dinsdag 15 januari 2013


DE WINTER VAN DRIEËNZESTIG

 

Het was de winter waarin bakker “Ha die mannen” naast zijn bakfiets in de sneeuw stond te pissen en vijftig meter verder opgelucht zijn twee wit en een half bruin weer aan de man bracht. De winter ook waarin een oude mandenmaker blauw van de kou bij ons aanklopte, boterhammen mee at en met bevende handen een mattenklopper in elkaar flanste waar een dag later na twee meppen niets meer mee te beginnen was. Het was de winter van de schoolradio en het nieuws dat Reinier Paping voorbij Franeker zijn voorsprong had uitgebreid en naar later bleek door niemand meer was te achterhalen. De winter van drieënzestig was de winter van de Elfstedentocht, de stuifsneeuw en de oostenwind, de winter van “ijsvrij, ijsvrij anders staken wij”. Zes weken lang stonden we op de schaats, of er half naast zoals Dijkloper. Zelfs pa bond op een dag de ijzers onder en trok enige baantjes op de Vlet. We kunnen dat niet met één zin afdoen, pa sportte nooit en wat moesten we ervan denken. Hij had een mooie slag maar die hoed, die sigaar in zijn mond en die lange jas….. Hij schaatste alsof hij op weg was naar de hoogmis. 
Naar school liepen we veelal via het ijs. Aan het eind van de Woerdlaan staken we de Oude Rijn over, waar in die dagen ook druk op werd geschaatst. We konden zodoende een mooi stuk afsnijden en tijd goedmaken die we elders hadden verdaan en natuurlijk waren er De Heuvels, was er de Put van Kraal, waar we bijna dagelijks op het ijs stonden. We schaatsten wedstrijden tegen het horloge en speelden ijshockey op onze manier met stukken aan elkaar getimmerd hout en ijsbrokken en rubber balletjes als puck. Wim Achterberg had, toen alles er op wees dat de winter wel eens lang aan zou kunnen houden de banen tussentijds onder water gezet en zo voor ijsvloeren gezorgd die niet onderdeden voor die van de kunstijsbaan in Amsterdam. Vijftig winters geleden is het inmiddels, vijftig keer kerstmis en oud en nieuw waarvan er maar drie winters streng genoeg waren voor nog een Elfstedentocht. Op de Put van Kraal waren we Henk van der Grift en Viktor Kositsjkin, kersverse kampioenen hardrijden op de schaats. Hamar en Alma Ata waren namen die tot de verbeelding spraken, verre oorden waar het nóg kouder was en waar Jevgeny Grishin als enige de 500 meter onder de veertig seconden afraffelde. De winter van drieënzestig, de winter van Paping, Uitham en Jeen van den Berg, de winter waarvan je zelfs als gemankeerd schaatsenrijder wel móést houden en waarvan je dacht dat die nooit zou eindigen.   
 



 

donderdag 10 januari 2013


IK STA OP WACHT

Het was bijna een echt soldaatje, zoals ze daar stram in de houding stond te zingen. Je hoefde er alleen nog maar zo’n mal uniform bij te bedenken. Overigens stond Thea daar in de keuken bij de buren niet “zonder hemd” en “zonder broek” te zingen en evenmin maakte ze gebruik van de toevoeging “poedelnaakt op de fiets”. Ze hield zich keurig aan de tekst en kende deze helemaal uit het hoofd. Joop de Knegt zelf zou zijn goedkeuring er aan hebben gegeven. De buurvrouw had een songfestival georganiseerd voor de meisjes uit de buurt, maar hoe waren wij daar verzeild geraakt? Moesten wij als publiek fungeren? Waren we met snoep naar binnen gelokt en was toen de deur op slot gedaan? Thea moest opnieuw beginnen en wij moesten het refrein meezingen en we deden het ook nog braaf.  Ik sta op wacht en denk aan jou, jij schreef me af, bleef mij niet trouw, ook een soldatenhart is niet van steen, waarom schreef jij die brief en liet mij zo alleen, ik sta op wacht, mijn hart doet pijn, krijg ik verlof dan staat er niemand bij de trein……Het soldaatje zong het met overtuiging, daar niet van maar van het koor was een aantal leden aan het overdrijven, het was of er alvast geoefend werd om spreeuwen te verjagen in de kersenboomgaard. Begonnen die meiden nu ook nog te marcheren en pakte de buurvrouw haar trekharmonica? De keuken waarin het feest zich afspeelde trilde op haar grondvesten, de ruiten dansten in hun sponningen en de kat zocht een veilig heenkomen en glipte de kamer in.Wie moesten er nog? Of kwam er nóg een couplet? God allemachtig, een songfestival. Het gillen van die meiden ging je door merg en been, speenvarkens waren het, hoe ze ook mochten heten, Ria Valk, Anneke Grönloh of Willeke Alberti. Afijn, aangezien De Selvera’s niet van de partij waren, spijtig want er zou een liedje minder zijn gezongen, kon er maar één winnen en hoe goed de buurvrouw haar best ook deed om de spanning te laten oplopen, de uitslag stond snel vast en het winnende lied moest nog één keer worden gezongen…..en nog één keer stond het soldaatje vertwijfeld op wacht met die brief en zijn hartzeer.

dinsdag 8 januari 2013


VAN INGEN MET ZIJN GEKKE DINGEN

Zonder moeite kunnen we hen vóór ons halen, ze kwamen aan huis, dagelijks of één of twee keer in de week en waren niet weg te denken. Daar zijn ze: bakker Verkerk met de buik vooruit en de krakende mand onder zijn arm, Jan van Veen, de melkman met zijn gezwinde tred, de groentemannen Hannes, Karel, Cor en Kees de Rijk, allen van de Dijk, Piet van der Weijden de kruidenier, de slagersjongens Gert en Loek die op zaterdagen bestellingen rondbrachten en velen méér; nóg een bakker bijvoorbeeld was Sturkenboom en daar was nog bakker Erne - “ha die mannen” - die met zijn bakfiets tot aan de Taatsedijk kwam en kruidenier Boes uit Harmelen die aan Smienk leverde evenals Rijksen, die dikwijls tot diep in de avond onderweg was en de nachtkruidenier werd genoemd. Gerard en Leo Tonen herinneren we ons vanzelfsprekend, melkmannen met wie we - opgevouwen tussen bussen en kratten met flessen - soms mee mochten rijden naar school, maar er waren ook venters die de Dijk minder frequent bezochten. Één van hen was meneer Van Ingen, een wat stuurs ogende man in zwart manchester pak. Hij had naar men zei een winkel in huishoudelijke artikelen in Lombok en kwam één, hooguit twee keer per jaar.Toch liet ook hij, al na zijn eerste bezoek, een onuitwisbare indruk achter. De vrouwen van de buurt verzamelden zich als bij een marktkraam rond zijn nering, amicaal kwebbelend en al gauw was het “Van Ingen met al die gekke dingen”ook al waren zijn “diepe borden platte borden theepotten koffiepotten scharen messen bezems en borstels” (allemaal zonder komma) nuttige artikelen en hij had nóg iets op  zekere dag, iets bijzonders bovendien, want hadden de vrouwen van de Dijk ooit eerder zo’n wereldwonder gezien?! Het tijdperk van de zinken emmer was voorbij, ze waren nu van kunststof! En niet alleen emmers, ook teiltjes waren voortaan van kunststof. Zet alles van zink maar bij het oud vuil en koop deze, was het praatje van meneer Van Ingen en “wát niet sterk?!”. Hij gooide een emmer op het asfalt en ging er op staan en het ding kon zijn gewicht dragen, maar er bleven vrouwen sceptisch tegenover de vooruitgang en dus trapte Van Ingen zijn wereldwonder twee telefoonpalen ver over de Dijk. Had iedereen het gezien? Dát kon zo‘n emmer dus óók hebben!  Buurvrouw Lindeman was overtuigd en kocht er vast een. “En géén teiltje?!” Wat stonden die vrouwen toch te treuzelen bij zijn kar, moest hij aan zijn theater nóg een scène vastknopen? Zo’n teil was net zo sterk, “kijk maar eens” en het attribuut vloog door de lucht, de sloot over, het weiland van Cor de Gier in. Maar de fratsen, het geëmmer, liet iemand zich ontvallen, van meneer Van Ingen waren uiteindelijk meestal niet voor niets geweest; een aantal van zijn ,,gekke dingen” vond steeds weer aftrek.              

zaterdag 5 januari 2013


DE PUT VAN KRAAL

Op een dag kwamen er graafmachines; een flink stuk weiland van Uiterwaal moest er aan geloven. Van Oostveen tot aan de Driesprong tot bijna aan de boerderij toe, oftewel daar waar nu Park Hoge Weide ligt, verscheen een nieuw Klein Zwitserland. Er werden gaten gegraven en er vormden zich bergen van klei. Wij noemden het nieuwe landschap De Heuvels en we zouden er menig uur doorbrengen en er veel plezier beleven. Dicht tegen de Dijk aan kwam een salonwagen te staan waarin een grote man met een rood hoofd ging wonen. Hij was de toezichthouder door wie we eerst zouden worden weggejaagd maar die later al gauw besefte dat het slimmer was ons te gedogen. Hij heette Jan Kraal en zo werd de nieuwe plek, vooral door de oudere Dijkbewoners De Put van Kraal genoemd of kortweg De Put. Eerst was het niet erg overzichtelijk, de bedrijvigheid die zich daar afspeelde; graafmachines nu eens hier de tanden inzettend en dan weer daar, vrachtwagens met zand op de laadbak en dan weer met klei, gesleep met rijplaten en buizen, maar allengs werden lijnen zichtbaar en bedoelingen duidelijk. De eerste vrachten met vuil werden gestort en op twee plaatsen ontstonden plassen als bergmeren. Zo ontstond de vuilstortplaats en óns nieuwe speelterrein. We bouwden er vlotten en staken daar de grote plas achter de huizen van Huiden en Kampers mee over, we sleepten er kapotte fietsen weg om daar thuis één bruikbare van te maken, we picknickten er, bouwden er hutten, hadden er ons zwembad en strand, wroetten er in het vuil op zoek naar spullen die we konden gebruiken en banjerden over de kleibergen; de omgekeerde grond waarop geen grasspriet meer te zien was.  
We herinneren ons een zomer waarop de Dijk op zijn kop werd gezet omdat er nieuwe riolering moest worden aangelegd. Daarmee was er tijdelijk ook sprake van nieuw speelterrein; met rioolbuizen waar we ons in verstopten en die goed van pas kwamen bij “voetje van de vloer”. Alles op zijn kop en overhoop is als een dik pak sneeuw; een hindernisbaan voor volwassenen maar een speeltuin voor kinderen.               

woensdag 2 januari 2013


                         Beelden die gaan leven, als je maar lang genoeg kijkt.             
     De naam van hun schepper is Liang Shuo (1976 Tianjin China)
                         Het zijn boeren (gezinnen) die in de grote stad wachten op werk.
                         Zij maken deel uit van een grotere groep.Ik zag dit moois in
                         Scheveningen; Beelden aan Zee.