zondag 30 december 2012


TUMULT OM TWAALF UUR


Soms viel er wat beslag van de lepel en kwamen er zeepaardjes van, of stokpoppen. Die waren om te lachen maar er vormden zich ook boze geesten met smoelwerkjes die op onweer stonden, en van alles en nog wat in de pan zouden kunnen hakken,van het koningshuis tot aan het kabinet De Quay toe. We hoefden tenminste niet meer per se buiten te blijven vanwege het beslag dat moest rijzen. Altijd waren we buiten maar als dat een verplichting werd was dat maar moeilijk. Er was genoeg te beleven in de oliebollenkraam van vader. Hij was er maar druk mee. “Één voor een stuiver en één voor vijf centen”, riep hij bij iedere volle schuimspaan en wéér was er een schaal gevuld. De geuren rond de kerststal en de hele atmosfeer van het verjaardagsfeest van het Kindeke werden verdreven door die van het Oude Jaar die zich liet gelden. Maar hoe lieten wij ons gelden? Net zo bezadigd en de dagen zat als de zich naar het einde slepende sprookjesfiguur? Als het al zo zou zijn was daar niets van te merken. Laten we teruggaan naar de drempel van oud naar nieuw van lang geleden. De oliebollen waren lekker en we hadden nog even mogen opblijven, maar niet tot twaalf uur (grr). Alleen Henk mocht dat. Hij liep op de Dijk met de andere grote jongens van de buurt. We hoorden hen tussen het gillen en knallen door lachen en praten maar zagen niets helaas. Het spektakel speelde zich aan de voorkant van het huis af, tussen De Rijk en Broekhuizen en het leek er steeds maar heftiger aan toe te gaan. Namen ze de buurman onder vuur?! Dorus lag altijd vroeg op bed, elke ochtend bij het krieken van de dag moest hij de koeien melken, ook op Nieuwjaarsdag. Plotseling verstomde het vuurwerk en hoorden we luidruchtig praten op een toon die we niet eerder hadden gehoord. De stem van meneer Van As, onze andere buurman. Soms ging hij kaarten bij Broekie en nu nam hij het voor hem op en hield hij een donderpreek. De grote lummels “moesten zich schamen” en het was “een grote schande”. Er kwam bij de boosdoeners niet één weerwoord over de lippen en het klonk niet bepaald van harte toen Van As zijn preek besloot met een luid “Zalig Nieuwjaar”. Even later toen Henk naar boven kwam en op zijn bed was neergeploft bracht hij verslag uit. De buurman had zijn hoofd uit het slaapkamerraam gestoken en iemand had vuurwerk naar hem gegooid. Schielijk had hij zich precies op tijd teruggetrokken. Het was linke soep geweest en alleen om te lachen omdat het goed afgelopen was. En verder? Verder was er iets met een kozijn, Henk wist daar het fijne niet van. De volgende morgen toen we op zoek waren naar nog bruikbare rotjes, gingen onze blikken als vanzelf naar het huis van onze buren en fraai was het niet, dat geblakerde raamkozijn.         

donderdag 27 december 2012


POEPEN IN DE GROEP


Dijklopers, mensen van de Dijk waren schilderachtig en hadden soms vreemde gewoontes. Ik moet daarover schrijven, daar helpt geen lieve moeder aan. Of wel? Moeder schreef ook; brieven en gedichten, menigmaal tussen twee ,,wasjes” door…..Zij had een scherp oog voor de natuur en leefde mee met iedereen daarin, zeker ook met de meest kwetsbare medemens. Of buurman Broekhuizen toen méér kwetsbaar was dan anderen dat vraag ik me af. Wel was “Broekie” vaak de kop van Jut, oftewel de pispaal. Hij was een keuterboer met nóg twee bijnamen, “Tààioo” en “Dorus”, met weiland tussen Van Kuik en De Heus, later Vermeulen, en naast de sorteerplaats (de hal) van fruitkweker Goes had hij nóg een stukje grasland. Eens per jaar moesten de koeien verkampt, meer dáárover een andere keer. Rond kerstmis stond het vee alweer een poosje op stal, achter op het bouwland tussen Koot en Van Londen. Wij mochten daar graag wat rondhangen maar staken er ook een handje toe. Na melktijd, als de avond was gevallen huppelden we voorbij de kale bonenstaken en de laatste boerenkool, voor de beerput en het varkenshok langs, naar de stal met de dampende koeien. Het was er aangenaam warm. Meestal hielden we ons bezig met het malen van voederbieten en zetten we de beesten hooi of lijnkoeken voor. Soms moest er een koe niesen en probeerden we dat geluid dat steeds op onze lachspieren werkte, te imiteren. De buurman hield zich bezig met het overgieten van melk, gaf ons aanwijzingen, zette in de schraal verlichte ruimte hier en daar een lantaarntje bij en stopte zijn pijpje. Ach, de geur van een stal met koeien; daar kon en kan geen parfum tegenop. Nog altijd als ik langs een boerderij kom en de staldeuren staan open moet ik even bij de beesten kijken en diep inhaleren. Op één van die bezoekjes aan de stal van de buurman ging dat genot een ogenblik over in walging. Broekhuizen moest “effe un àài aflegge” zo liet hij weten en…..poepte in de groep. Daar zat hij plotseling tussen de koeien met zijn lange onderbroek op zijn enkels; alsof het de gewoonste zaak van de wereld was. Toen wij van de eerste schrik waren bekomen kregen we de slappe lach en “Broekie” lachte even hard mee. Precies nog in het oude jaar waren we weer een verhaal rijker. 


donderdag 20 december 2012


KERSTLIEDJES OP DE LORRIE

Ver voordat Herman van Veen zong van Hilversum 3 dat nog niet bestond en er zelfs van een Hilversum 2 nog geen sprake was, klonk behalve van iedere steiger ook een lied over de velden, over de weilanden rond Hoge Weide en Groenedijk. Marialiedjes volgens pa, gezongen door grote katholieke boerengezinnen, tijdens de hooibouw. Vooral de families Uiterwaal en Van Schip wisten wat zingen was en waren dikwijls tot ver in de omtrek te horen. We herinneren ons een middag op de boerderij met mevrouw Uiterwaal achter de piano en de familie daaromheen. We zongen kerstliederen, sommige meerstemmig, zoals we die ook op de Dijk zongen. Op een koude morgen in de kerstvakantie klonk ergens ver weg het Nu Zijt Wellekome. De stemmen van Gerard en Theo. Die twee hadden nogal eens ruzie, we herinneren ons een brief van Gerard aan Theo waarmee Gerard na een onenigheid toenadering zocht. Het was de brief met de spelfout; het schrijven met de aanhef: Beste Thoe. Maar op die morgen was het koek en ei tussen die twee. Hun gezang kwam van het land van Piet de Bruin en bij Nu Zijt Wellekome bleef het niet; ook van de herdertjes die bij nachten in het veld lagen werd gezongen en het Stille Nacht werd aangeheven en vele kerstliederen meer. Vanaf de Dijk was het tweetal te zien. Ze zaten op de lorrie achter op de tuin en spoorden richting Zandweg. Moesten er wortels worden gerooid of boerenkool geoogst? Meneer De Bruin had er maar prima krachten aan en een radio was overbodig. Lang hebben we staan luisteren naar die twee, en hun bewegingen gadegeslagen. Wat een tafereel, zo vredig…   

dinsdag 18 december 2012

JACOB EN DE JAGERS

Zonder Jacob en zonder de jagers was het geen week voor kerst. Voorbij de vijver aan de rand van het bos van Van Seumeren, dáár mochten we mos steken voor de kerststal. “Als jullie maar geen gaten maken”, zei Jacob ieder jaar weer. Natuurlijk spraken we hem met “meneer Gerssen” aan. De man had kennelijk zeggenschap over het strookje bos achter het huis van Thijs van Wijk. Jacob woonde achter Van Seumeren voorbij de getraliede hokken met wat wij bloedhonden noemden, in een klein huis in het bos. Hij had een groot goeiig hoofd met diepe oogkassen, er zou later een straat in het dorp naar hem worden genoemd. Hij was wethouder of oud - wethouder maar dat zei ons maar weinig in die dagen. Hij ging over het mos en wij mochten daar een grote doos mee vullen. Mos, de vloerbedekking voor al de beelden in en om de stal, was voor ons van het grootste belang. Zonder dat geurige groen zou het geen kerstmis zijn. Wim ,Theo en ik hadden dus een verantwoordelijke taak. Waar andere mensen met zorg een kerstboom uitzochten zo zochten wij het mooiste mos uit. Op één van die dagen voor kerst kwamen ook de jagers, soms wel dertig man sterk. Ze verspreidden zich in de weilanden aan de noordkant van de Dijk met honden en geweren en begonnen zo hun drijfjacht op hazen en konijnen. De voorbereidingen op het kerstfeest waren in volle gang. Waar vanuit het weiland schoten klonken en hazen het haasje waren, was er in huize Van Schaik een kerststal in aanbouw die nóg weer mooier zou worden dan voorgaande jaren. Niet in de laatste plaats door dát waar wíj naar op jacht waren geweest: Mos. Met dank aan Jacob.          

zondag 16 december 2012


DE WET

Er waren Dijklopers die tussen de middag niet op school aten maar thuis, en dat veelal warm. Dat moest gebeuren binnen de vijfentwintig minuten want het restant van de vijf kwartier hadden we nodig om naar huis en weer naar school te lopen. Wil, die wij Pil noemden, had daar een schema voor gemaakt en hij noemde dat De Wet en De Wet schreef voor: twee telefoonpalen hardlopen en één telefoonpaal wandelen en vanzelfsprekend hielden wij ons aan De Wet. Tijdens de wandelpas gooiden we een enkele keer steentjes tegen de bedrading, keilden we soms met een plat exemplaar over een slootje en werd er hier en daar een veter opnieuw gestrikt maar van een echt oponthoud was nooit sprake. Ook door Piet Gruters met zijn verhalen over de oeskwaker, een monster op de bodem van de sloot waarmee Piet menigmaal uren had geworsteld, lieten we ons niet ophouden, dat kwam na drieën wel weer, we moesten op de tijd letten. Een enkele keer kregen we onderweg een lift aangeboden waarmee we plotseling een voorsprong op ons schema konden nemen. Meneer Van Es die met een grote groene auto van de Technische Unie reed, en meneer Kampers met zijn vrachtwagen met de witte cabine en later een donkergroene -  lieten ons de Dijk zien vanuit een geheel ander perspectief; wát was het een klein Dijkje vanuit zo’n grote wagen en wat een kunst om dat soort auto’s daar overheen te sturen. Gerard de Bruin die wij Otje Piep noemden, pikte ons ook wel eens op onderweg. Meestal zat het kleine vrachtwagentje, een Borgward, al vol met zijn eigen kinderen maar soms was de laadbak leeg. Dan mochten wij daar een plekje zoeken en werden wij in razende vaart, met de haren in de wind, een lekker stukje verder gebracht. Enfin, mooie ervaringen waren het, maar uitzonderingen. Meestal moesten we twee telefoonpalen hardlopen en één wandelen en was De Wet van kracht.  

vrijdag 14 december 2012


RED RIVER ROCK 

Op de zondagen in de zomer schalde menigmaal muziek over de Dijk. Eerst bij Nol van As die accordeonles gaf aan één van de jongens van Swart van de Driesprong, dan bij Wolswijk waar Joost op zijn mondorgel speelde en vervolgens werd na de “late kerk” - de laatste mis - bij Koot en bij Smienk de pick-up buitengezet. Feest was het, het feest van de zomer, dat tot in de avonduren bleef voortduren. Vooral bij de familie Koot aan de rand van de voortuin verdrongen wij ons en lalden de liedjes, die meestal door Arnold, Joop of Ko waren uitgezocht en opgezet, enthousiast mee. Zelf lieten de heren Koot zich daarbij ook niet onbetuigd; nummers van Pat Boone ( oooooo, Bernadine) en Paul Anka’s Diana werden meegehuild (oooo please stay by me, Diana.) en dikwijls nóg eens in - en opgezet als het plaatje was uitgedraaid. Maar er was méér; ook Fats, Cliff en Elvis werden uit de donkergroene platenkoffer gehaald en……..Johnny and the Hurricanes! Red River Rock was ons favoriete nummer, een instrumentale rockversie van het countryliedje Red River Valley, Als dat nummer lang op zich liet wachten bleven we er om zeuren zó lang totdat de discjockey uiteindelijk maar toegaf en het plaatje voor ons draaide. Voor smartlappen als Och was ik maar.. van Johnny Hoes en Ach Vaderlief… van de Zangeres Zonder Naam moesten we buurten bij de familie Smienk. Dit genre werd,zij het meestal niet zonder spot, al voetballend en touwtje springend ook luidkeels meegezongen. Voor sommige (grotere) kinderen moet het gedicht van J. C. Bloem, De Dapperstraat, al bekend zijn geweest maar wij waren “domweg gelukkig” op de Dijk en niet “op een miezerige morgen” maar op een zonnige zondagmiddag. ’s Avonds op bed drongen de laatste plaatjes die gedraaid werden tot ons door; melancholieke liedjes over liefdesverdriet, maar het aparte geluid, de mix van het hammondorgeltje met dat van de scheurende saxofoon, het oude countrywijsje in een rock and roll jas, Red River Rock,  bleef in onze koppies rondspoken.                        

woensdag 12 december 2012


STEEF

Er was een kat overreden op de Dijk. Waar het was gebeurd en van wie het beestje was, was ons niet duidelijk maar er werd voor het huis van Koot door de buren over gepraat. Mevrouw Koot hing uit één der bovenramen, krabde zich aan nek en armen en uitte haar zorg en verontwaardiging met de woorden: vuddooaag issut je kàt en morrege issut je keind. Zou het Steef zijn geweest met zijn Norton? Had hij het dier niet kunnen ontwijken? Als er één motorrijder was die nooit bij een ongeluk was betrokken, was het Steef. Hij was op en top coureur met een motor die een geluid voortbracht dat nooit eerder was gehoord en later, tot op de dag van vandaag,ook nooit weer te horen is gewéést. Steef was een held, een attractie; niemand kon de bochten van de Dijk zo mooi aansnijden en daarmee zichtbaar maken, opnieuw tekenen, dan Steef met zijn motor. Hij reed hard, misschien wel honderd in het uur en dat zonder helm! Wanneer hij onze buurt passeerde en hij zijn hand naar ons opstak, zag je deze tientallen meters verder pas weer naar het stuur gaan. We keken hem na totdat we zijn remlicht zagen in de laatste bocht en hij uit het zicht was. Wanneer hij een koffertje voor zich hield moest er gevoetbald worden en raasde hij richting Strijkviertel. Over een uitzonderlijk goed gehoor hoefde je niet te beschikken om Steef te kunnen volgen tot aan zijn bestemming. Op sommige zondagen kwam hij langs met matige snelheid, dan had hij Vronie (Veronie) zijn verloofde als passagier. Een schoonheid, en dat was het plaatje óók, als in Roman Holiday met Steef als Gregory Peck en Vronie als Audrey Hepburn met opwaaiende rok in amazonezit. Het verhaal ging dat ze Steef bewerkte om afscheid van zijn Norton te nemen en een auto aan te schaffen. Het zou enige tijd duren voordat hij daar gehoor aan gaf.      

maandag 10 december 2012


DE WOESTE KREKEN 

Het weiland van Cor de Gier was gelegen tussen Vlet en Vlet en strekte zich uit van Dijk tot Zandweg. Tussen de twee slootjes met dezelfde naam, achter Waversveld en Wagevoort - nu voor het grootste deel Grietmansraklaan en Birstumerraklaan - stond parallel met de Dijk, een greppel overwoekerd door brandnetels en omgeven door riet. Ons gevechtsterrein moet ergens ter hoogte zijn geweest van wat nu Stobberakplantsoen heet, waar we gewapend met gebroken wilgentakjes, heuse klapperpistolen en pijl en boog, Arendsoog en Witte Veder speelden. Deze wildernis die haaks op het weiland stond noemden wij De Woeste Kreken…..Urenlang en lang niet altijd tot ieders genoegen was het oorlog op die plek waarbij vooral Erik maar ook Hans die in de zomervakanties een paar weken bij zijn oma logeerde, zich onderscheidden. Zij hadden pistolen met zilveren en rode kolf en bezaten stripboeken van Roy Rogers, The King of the Cowboys. Dát en de spelregels die voortdurend werden gewijzigd en naar willekeur werden gehanteerd maakte het lastig hen te bestrijden. En dan was er boer De Gier natuurlijk ook nog, waar we rekening mee moesten houden. We liepen op zíjn land tenslotte. Koeien graasden er niet op die plek, maar de boer kon soms onverwacht opduiken met zijn tractor om te gaan maaien of om de afzetting van zijn land te vernieuwen of te repareren. De grote jongens uit de buurt waren op een avond aan het voetballen tussen de hooihopen toen De Gier plotseling opdook, zijn klompen uittrok en daarmee ging gooien. Toen was het pas echt oorlog waarbij Herman Lindeman broer Henk juist op tijd had gewaarschuwd. Het houten projectiel suisde rakelings langs zijn hoofd. Cowboytje spelen in De Woeste Kreken was  kinderspel maar een woeste boer dat was andere koek.         

dinsdag 4 december 2012

 
Ik heb aan Sinterklaas gevraagd of ik met hem mee mag naar Spanje.